Jaap de Jong (WWF-NL) trekt met miljardenfonds duurzame bedrijven door de ‘death valley’
We geven stelselmatig te weinig geld uit aan klimaatmitigatie en -adaptatie. En niet zomaar te weinig: jaarlijks honderden miljarden te weinig. “Een raadsel”, vindt Jaap de Jong, programmamanager bij de Nederlandse tak van het Wereld Natuur Fonds (WWF-NL). De Jong beheert een fonds dat duurzame ondernemers in het zuidelijk halfrond helpt om aan financiering te komen. Hij laat zijn licht schijnen over de investeringskloof en hoe hij die vanuit zijn rol probeert te dichten.
De kloof tussen de benodigde en de beschikbare investeringen in klimaatmaatregelen komt in steeds meer alarmerende rapporten naar voren. Onlangs weer in een rapport van het milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP), vlak voor de klimaattop in Dubai. Er is tien tot achttien keer meer geld nodig dan nu wordt geïnvesteerd, honderden miljarden per jaar. En tegen de tijd dat het huidige gat is gedicht, is hij alweer groter geworden.
Jaap de Jong herkent declimate finance gapals geen ander. “Er is 700 tot 900 miljard euro per jaar nodig om het verlies van biodiversiteit te stoppen”, zegt hij. “Maar we investeren momenteel 140 miljard euro, wat vooral bestaat uit overheidsgeld en een klein aandeel filantropie. Dus ja, daar moet echt geld bij. Voor klimaatadaptatie geldt hetzelfde. Ontwikkelingslanden hebben 200 tot 400 miljard euro per jaar nodig, en bij COP28 wordt een klimaatschadefonds van 480 miljoen euro als een succes gevierd. Er is een heel groot gat, dat uiteindelijk gedicht zal moeten worden met privaat geld. En dat kan niet als je naar de gebruikelijke projecten blijft kijken. Je moet op zoek naar projecten waar nu niet in geïnvesteerd wordt.”
Dutch Fund for Climate and Development
En dat is dan ook precies wat hij doet. De Jong is programmamanager van het Dutch Fund for Climate and Development (DFCD). Dat is een fonds gericht op Aziatische, Afrikaanse en Latijns-Amerikaanse bedrijven die willen verduurzamen. Zo verkleinen ze hun impact op het klimaat, worden ze beter bestand tegen de effecten van klimaatverandering en zorgen ze voor behoud en versterking van biodiversiteit. Het gaat vaak om ondernemingen die normaal moeilijk aan financiering komen, omdat ze projecten starten die iets meer financieel risico met zich mee dragen. DFCD helpt de bedrijven eerst inhoudelijk met het ontwikkelen van hun project, en investeert in ze wanneer dat is geslaagd. Het fonds wordt beheerd door vier partijen: de ontwikkelingsbank FMO, fondsbeheerder Climate Fund Managers (CFM), ontwikkelingsorganisatie SNV en WWF-NL.
“CFM en FMO doen de investeringen”, zegt De Jong. “Zij hebben geld beschikbaar en zoeken daarvoor naar passende investeringsmogelijkheden. Wij, SNV en WWF-NL, vinden die projecten en stomen de lokale ondernemers klaar voor het ontvangen van financiering.”
Worstelingen
Het fonds begon in 2019 met een investering door het ministerie van Buitenlandse Zaken, 160 miljoen euro in totaal. 30 miljoen daarvan kwam in handen van SNV en WWF-NL, die het geld konden gebruiken om projecten in het buitenland te vinden en te ondersteunen voordat ze bij banken aankloppen. Ondertussen heeft Climate Fund Managers 875 miljoen euro opgehaald, en is er in totaal 1,3 miljard beschikbaar om te investeren.
De Jong ziet dat de bedrijven waar het DFCD zich op richt, primair met twee zaken worstelen. Allereerst zijn de projecten vaak financieel nog niet zo volwassen en daardoor niet aantrekkelijk voor investeerders. “Veel bedrijven moeten een financiële drempel over. Investeerders zoeken namelijk naar een goede businesscase. Hoewel ze bereid zijn om risico te nemen – bij dit type projecten zelfs nog iets meer – moeten ze wel zien dat een bedrijf als het ware financiering ‘aankan’. Wij helpen ze om hun bedrijfsvoering op orde te krijgen.” Met de hulp van DFCD hoopt De Jong zulke ondernemingen door de zogehetendeath valleyte trekken; de periode waarin een bedrijf begonnen is met zijn activiteiten, maar nog geen winst genereert.
Het tweede wat bedrijven met klimaat- en natuurprojecten lastig vinden, is om helder te beargumenteren wat hun toegevoegde waarde is. Ze weten wel dat ze een positieve bijdrage leveren aan een duurzamere wereld, maar kunnen dat niet hardmaken met getallen. Hetzelfde geldt voor hun visie op de toekomst. Bedrijven weten vaak niet hoe afhankelijk ze zijn van natuur, wat de gevolgen van klimaatverandering, zoals droogte, voor hen betekenen, en welk type activiteiten ze moeten ondernemen om daar mee om te gaan – dat zijn vragen waar ze geen scherpe antwoorden op hebben. DFCD helpt ze om die te vinden.
Zwarte soldaatvlieg
Gevraagd naar voorbeelden van projecten, begint De Jong gretig te vertellen. Over een suikerrietplantage in Zambia die drastisch zijn waterverbruik vermindert door druppelirrigatie te installeren. Of een bank in Ecuador die leningen verstrekt aan landbouwcoöperaties en boeren duurzame technieken bijbrengt. Of, misschien wel de meest opvallende, een Tanzaniaans bedrijf dat duurzaam veevoer produceert door zwarte soldaatvliegen te gebruiken. “Het bedrijf voert organisch afval uit de stad aan vlieglarven. Volgroeid vormen die een uitstekend alternatief voor soja en mais, gewassen die je anders met veel milieu-impact moet telen. En een bijproduct van het proces is meststof die uit de larven komt. Die natuurlijke meststof is een goed alternatief voor kunstmest.”
Het team van De Jong helpt het bedrijf zichzelf te bewijzen. “Het bedrijf is nog niet zo oud, maar wil wel groeien van vier naar vijftig verschillende locaties. Daarvoor moeten ze een hoop laten zien. Dat ze winst kunnen maken, genoeg afnemers hebben, voldoende toevoer hebben van het afval uit de stad. En ze moeten fabrieken bouwen, met daarin dus miljoenen zwarte soldaatvliegen. Wij helpen ze met al die dingen zodat ze investeerbaar worden.”
In perspectief
Definance gaps for climate and naturemogen dan groot zijn, De Jong benadrukt wel dat deze relatief meevallen. “Voor een individu zijn het onwerkelijke bedragen, maar de balans van de Rabobank is ook ruim 600 miljard euro. Op die manier bekeken is het eigenlijk niet zo veel. Als we 0,1 procent van het wereldwijde bruto binnenlands product zouden investeren in natuurbescherming en verduurzamen van landbouw, dan zijn natuurlijke ecosystemen beschermd, wat essentieel is voor bijvoorbeeld schoon water en voedselvoorziening. Dat lukt ons dus nu kennelijk gewoon niet”
“Vanuit mijn WWF-pet vind ik dat een raadsel. Ik denk dan ook: jongens, een stabiel klimaat is de basis van ons bestaan, laten we daar alsjeblieft geld in investeren. Tegelijk denk ik wel dat het een kwestie is van tijd. Twintig jaar geleden investeerde vrijwel niemand in klimaatmitigatie, zoals het aanleggen van wind- en zonneparken. Nu is datmainstreamaan het worden. Klimaatadaptatie volgt eigenlijk tien jaar later, daar beginnen mensen nu de businesscase van in te zien. De laatste jaren komt daar ook langzaam natuurbescherming bij. Daar had je vijf jaar geleden niet mee aan moeten komen. Ik ben dus best hoopvol voor de toekomst. We moeten gewoon laten zien dat het kan.”
Nog zestig projecten
DFCD is in 2019 gestart en loopt door tot en met 2037. Tot nu toe verkent DFCD de projecten van veertig bedrijven uit Azië, Afrika en Latijns-Amerika. Hoewel veel daarvan goed lopen en er nog geen enkel project is mislukt, is het nog niet tot grote investeringen gekomen. “We bestaan daar nog niet lang genoeg voor”, zegt De Jong. “De meeste projecten zijn in de afgelopen twee jaar begonnen, en investeerders kunnen niet direct instappen. We hebben ruim tien projecten afgerond en overgedragen aan investeerders die nu hun eigen procedures doorlopen, in gesprek gaan met het bedrijf en vervolgens bepalen of ze willen investeren. Daar zal nog flink wat tijd overheen gaan. In 2024 gaan we investeringen in onze projecten zien.”
Voor de komende vier jaar is het streven om nog zestig projecten aan te wenden, om zo tot een totaal van honderd te komen. Logisch om zulke doelen in het achterhoofd te houden, maar voldoening haalt De Jong eigenlijk uit iets anders. “Uiteindelijk is honderd projecten maar een getal. Ik ben pas écht tevreden als ik op reis ben naar een van onze projectlocaties en met m’n eigen ogen zie dat we daar een verandering hebben kunnen maken. Een duurzame boer in Tanzania, bijvoorbeeld, die door onze steun betere toegang heeft gekregen tot de markt, daardoor meer is gaan verdienen en nu zijn kinderen naar school kan sturen. Dat soort dingen vergeet je soms als je alleen maar met grote getallen bezig bent. Uiteindelijk draait het om die impact op de grond.”